Staat van Utrecht wil voeding geven aan brede welvaartsdialogen
In de wereld van overheden, ondernemingen, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen is het begrip brede welvaart in de afgelopen tien jaar steeds vaker te horen. Brede welvaart verwijst naar de wens om samen te kunnen leven in een land met hoge kwaliteitsstandaarden voor persoonlijk en maatschappelijk leven (voor iedereen), waarbij uiterst respectvol wordt omgegaan met alle natuurlijke hulpbronnen op aarde én met de wereld in het algemeen. Vertaald naar Nederland, mag de welvaart in ons land bijvoorbeeld niet ten koste gaan van die van andere landen en vooral mag het niet leiden tot verdere uitputting van de aarde. Dit kan ook vertaald worden naar bijvoorbeeld regio’s en gemeenten. Het is niet de bedoeling dat de ene partij zichzelf verrijkt ten koste van de andere regio’s of gemeenten of ten koste van kansen van toekomstige generaties.
Als je als bestuurder, beleidsmaker of wellicht ondernemer brede welvaart voor ogen hebt, dan zal vroeger of later de wens ontstaan om resultaten op dit gebied in kaart te brengen. Boeken we vanuit brede welvaartsperspectief vooruitgang? Doen we het beter dan voorgaande jaren? Genereren we geen nieuwe risico’s? Waar moeten we op letten in onze vervolgkeuzes? Dit zijn vraagstukken die op de agenda’s komen te staan en die om verantwoording vragen. Het onderwerp brede welvaart wordt op een dergelijk moment afgebogen van een ‘werken aan’ naar ‘meten van’ of ‘verantwoorden over’. Dat is het moment dat onderzoeksprofessionals, of platforms als de Staat van Utrecht, in beeld komen. Aan hen wordt gevraagd om input te leveren voor die verantwoording, bij voorkeur aan de hand van eenduidige, cijfermatige uitkomsten.
Het lastige van het meten van brede welvaart is echter dat hiervoor geen standaard instrumenten bestaan die in alle situaties bruikbaar zijn. Veel van de huidige metingen zijn gebaseerd op verschillende soorten cijfers. Ook blijkt dat voor lang niet alles dat je idealiter zou willen meten op het gebied van brede welvaart, passende gegevens beschikbaar zijn. We gaan hier verder op in bij het onderdeel ‘Verschillende soorten metingen’.
Als het eenduidig meten van brede welvaart zo lastig is, wat kan een onderzoeks- en kennisplatform als de Staat van Utrecht hier dan nog precies bij betekenen? We hebben geconcludeerd dat we het best langs vier afzonderlijke lijnen brede welvaarts-kennis voor de provincie Utrecht kunnen versterken.
- Op de eerste plaats willen we zo goed mogelijk het verhaal achter breed welvaartsbeleid vertellen. Waarom praten we over brede welvaart, waarom is het meten ervan zo moeilijk, wat kunnen we er dan mee, hoe verschilt het van wat vroeger ‘integraal beleid’ werd genoemd? Door hier op in te gaan hopen we geïnteresseerden meer houvast te bieden in de dialogen die zij voeren.
- Daarnaast bieden we een model aan (het klavervier model) dat bedoeld is om toegankelijke handvatten te bieden voor het meten van en werken met brede welvaart in uiteenlopende contexten. Het model biedt mogelijkheid om naar eigen keuze diepgaand of meer algemeen te kijken naar ontwikkelingen op de vier hoofdgebieden van brede welvaart.
- Op basis van het klavervier model onderzoeken we ook zelf concreet de brede welvaart in de provincie Utrecht. Aan de hand van 32 indicatoren geven we een algemeen beeld van de staat van de brede welvaart in de provincie Utrecht op dit moment.
- Op de vierde plaats bieden we een bibliotheek met brede welvaartsonderzoeken op regionaal gebied aan van onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en regionale kenniscentra. Dit biedt bezoekers de gelegenheid om snel te scannen welke overige monitoren beschikbaar zijn voor (onder andere) de provincie Utrecht en kunnen zij selecteren op publicaties die voor eigen doelen interessant zijn.
Met dit vier-luik hopen we tegemoet te komen aan wensen van zoveel mogelijk partijen in de provincie Utrecht, van professionals tot geïnteresseerde inwoners, om een stevige kennispositie in te kunnen nemen waar het brede welvaart betreft.
Herkomst van het begrip brede welvaart
Begrip brede welvaart vanaf 2016 formeel in gebruik
Alhoewel er al decennia lang wereldwijd, en ook in Nederland, gewerkt wordt met het gedachtengoed van brede welvaart, heeft het begrip zelf pas in 2016 bij ons een formele status gekregen. In dat jaar is het officieel in gebruik genomen door de Rijksoverheid, naar aanleiding van het advies van de Tijdelijke commissie Breed Welvaartbegrip in de tweede kamer. In dat advies wordt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) benoemd als leidend ontwerper van definities en meetmethoden op dit gebied. Brede welvaart wordt op dat moment omschreven als ‘de huidige kwaliteit van leven betreffend en de mate waarin deze ten koste gaat van die van generaties na ons of mensen uit andere delen van de wereld’. Het CBS wordt gevraagd om jaarlijks te rapporteren over ontwikkelingen op het gebied van brede welvaart en ook de planbureaus (PBL, SCP, CPB) sluiten hier op aan. In de praktijk is het meten van brede welvaart sinds 2016 zeker niet alleen door CBS en de landelijke planbureaus opgepakt. Vele andere partijen, bijvoorbeeld regionale planbureaus, houden zich er eveneens mee bezig.
Als je aan brede welvaart wilt werken, moet je het ook kunnen meten
Voor overheden, maatschappelijke organisaties, ondernemingen en kennisinstellingen geldt dat zij zich, vaak jaarlijks, moeten verantwoorden voor de inspanningen die ze geleverd hebben en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Op het moment dat ‘brede welvaart’ een officieel doel wordt in de uitvoering van plannen, moet dat automatisch ook onderdeel van die verantwoording worden. Dat is het moment waarop onderzoeksprofessionals en/of kennisinstellingen zich moeten gaan buigen over vragen als: ‘wat bedoelt mijn opdrachtgever precies met brede welvaart, hoe kan ik dit in kaart brengen en de resultaten meetbaar maken’?
Want alhoewel het CBS in hoofdlijnen een lijst met indicatoren heeft vastgesteld, die in ieder geval op landelijk niveau aangeven waar brede welvaart uit bestaat, zijn deze indicatoren niet automatisch te vertalen naar regionale niveaus of het niveau waarop ondernemingen of maatschappelijke organisaties functioneren. Over circulaire economie heeft men bijvoorbeeld landelijk veel meer cijfers over behaalde resultaten, dan voor provincies of gemeenten apart. Ook geldt dat niet iedere partij die zich bezighoudt met brede welvaart, eenzelfde soort accenten wil leggen. Voor de provincie Groningen kunnen geheel andere trends van belang zijn dan voor de provincie Zuid-Holland.
De vertaalslag van werken aan brede welvaart, of daar de dialoog over voeren, naar het bieden van cijfermatige resultaat-uitkomsten is voorlopig nog ingewikkeld. De verwachting is dat in de toekomst steeds meer (overheids)partijen tot eenduidige indicatoren zullen komen (zoals provincies onderling), voorlopig zijn we nog niet zo ver.
Oude systeem van bbp-metingen voldoet niet meer
In eerdere jaren, vanaf het midden van de vorige eeuw, maakte men gebruik van het bruto binnenlands product (bbp) om de mate van welvaart uit te drukken. Het bbp wordt in één cijfer uitgedrukt en leent zich uitstekend voor vergelijkingen door de jaren heen en tussen landen (of regio’s). Om het bbp te kunnen berekenen is een minutieus stelsel van registratiesystemen en berekeningen ontwikkeld dat door hoog-gekwalificeerde professionals bij elkaar wordt gebracht.
Inmiddels is er veel kritiek ontstaan op het bbp als ‘totale’ indicator van de welvaart in een gebied. Een veelgehoord argument is dat het bbp teveel een maat is van alleen materiële (economische) welvaart en daarom geen recht doet aan andersoortige vraagstukken en ontwikkelingen. Zoals bijvoorbeeld die rond duurzaamheid, persoonlijk welbevinden, behoefte aan natuurgebied, kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg. Van deze aspecten wordt vaak gedacht dat ze buiten de economische berekeningen zouden vallen en daarom niet passen in het brede welvaartsperspectief. Toch is deze tegenstelling tussen bbp en brede welvaart slecht houdbaar. Het bbp gaat over alle goederen en diensten (economisch verkeer) die geproduceerd, aangekocht, verkocht en verleend worden in een land, en daar horen ook gezondheidszorg en onderwijs bij, evenals de aanleg van windmolenparken en natuurgebieden, subsidies voor duurzaamheidsinnovatie en bijvoorbeeld de kosten voor ‘leefstijlinterventies’ voor mensen die willen werken aan hun welzijn. Ook al deze zachtere en duurzame kanten van een samenleving hebben een economische ‘voetafdruk’ en komen in het grote kasboek van het bbp terecht. Dit geldt eveneens voor onderdelen van de zogenaamde informele economie en het digitale kennisverkeer.
Waar het bbp echter wel op tekortschiet is dat het niet duidelijk maakt in hoeverre de groeiende welvaart ten goede komt aan álle mensen in een land of regio en in hoeverre rekening wordt gehouden met mogelijke uitputting van bronnen en markten wereldwijd. Als het bbp in het ene land groeit, wat zegt dit dan bijvoorbeeld over de voorraden hulpbronnen en schade aan natuur en milieu elders? Of over de economische groei elders? En wat zegt de groei of de afname van het bbp over kansen op ontwikkeling of stagnatie in de verder gelegen toekomst? Het klassieke bbp geeft daar geen antwoord op en lijkt voornamelijk gericht op het ‘hier en nu’. Uitgaan van brede welvaart, waarin ook gekeken wordt naar de toekomst, de rest van de wereld en de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen heeft om die reden duidelijke meerwaarde.
Diversiteit in het meten van brede welvaart
Internationale zoektocht naar nieuwe meetmethoden
Velen zijn het er over eens dat we dus opnieuw moeten kijken naar wat welvaart nu écht inhoudt. Dit heeft ook wereldwijd veel landen en organisaties op het spoor gebracht om op zoek te gaan naar betere en universele definities en meetmethoden. Op het oog lijkt dit wellicht een zoektocht die met voldoende kennis goed op te lossen is. Grote organisaties als de Verenigde Naties (VN), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Europese Commissie en Eurostat zijn in de loop der jaren met diverse voorstellen gekomen. Bekend is onder andere de Better Life Index van OESO, en het doelen-frame van de Sustainable Development Goals SDG’s. Op heel hoog niveau en met veel inzet zijn voorstellen voorgedragen, maar het is tot op heden nog niet gelukt om zóveel overeenstemming te krijgen dat alle deskundigen internationaal op één lijn zijn gekomen over een nieuw universeel meetinstrument. Dit verklaart waarom veel landen, waaronder Nederland, uiteindelijk eigen instrumenten zijn gaan ontwikkelen.
Wat maakt meten zo moeilijk?
Waarom het meten van brede welvaart internationaal zo lastig is, heeft te maken met verschillende factoren. We noemen er drie:
- Culturele verschillen binnen en tussen landen: Brede welvaart omvat factoren die op wereld-, landelijke- en regionale schaal niet of nauwelijks op eenzelfde manier geïnterpreteerd kunnen worden. Denk aan welzijnsaspecten op het gebied van bijvoorbeeld zingeving of sociale cohesie. Er bestaan belangrijke culturele verschillen in de waarde die mensen hechten aan hun familie- en maatschappijgerichte verantwoordelijkheden en de mate waarin zij bijvoorbeeld regie kunnen voeren over hun eigen leven. Het gewicht dat hieraan gegeven wordt in relatie tot persoonlijk welzijn, valt niet zomaar te uniformeren.
- Grenzeloze hoeveelheid aan deelaspecten: Daarnaast speelt dat men in principe oneindig veel maatschappelijke thema’s kan scharen onder brede welvaart, van armoede tot circulariteit, van radicalisering tot biodiversiteit, van cultuurbeleving tot OV-gebruik. De vraag is wie bepaalt welke aspecten zeker wel of niet in brede welvaartsmetingen moeten worden opgenomen? Het is lastig om het daar goed over eens te worden, om daarmee de kernbegrippen van brede welvaart te identificeren. Hier zullen altijd subjectieve waarden een rol spelen.
- Gevolgen elders en later moeilijk in kaart te brengen: Tenslotte is er nog een ander probleem en dat is dat het moeilijk is om te meten hoe groei in één deel van de samenleving mogelijk leidt tot negatieve consequenties voor andere regio’s of landen en/of voor toekomstige generaties. Dit ‘elders en later’-uitgangspunt is een grote pijler van het brede welvaartsdenken, maar voorlopig nog erg moeilijk in kaart te brengen. Er wordt wereldwijd al veel gedaan om zogenaamde ‘footprints’ te berekenen, waarmee de effecten van productie in het ene land in kaart worden gebracht voor de landen die de hulpbronnen leveren. Welke consequenties (positief en negatief, nu en straks) heeft bijvoorbeeld de aanleg van een nieuwe wegenknooppunt voor de economie, leefbaarheid, biodiversiteit, woningbouw in zowel het gebied zelf als de omringende gebieden? Voor regio’s in Nederland geldt dat het voorlopig nog erg moeilijk is om getalsmatig uit te drukken wat de precieze effecten zijn van een nieuw beheersplan in één gebied voor een ander gebied.
Deze factoren tezamen maken dat brede welvaart, zowel in ons land als wereldwijd, maar moeilijk te meten is op een manier die voor iedereen acceptabel is. Het gevolg is dat brede welvaart in de praktijk op uiteenlopende manieren gemeten wordt.
Uiteenlopende soorten Brede Welvaartmetingen
Niet alleen tussen landen verschillen de brede welvaartsmetingen, ook in eigen land zijn er inmiddels veel soorten metingen gedaan. Deze zijn niet altijd landelijk gericht, maar vaak ook regionaal en soms zelfs stedelijk. In bijgaande bibliotheek zijn regionale publicaties opgenomen. Uit analyse hiervan op methodologisch gebied zien we een aantal type metingen naar voren komen. Zo is er de ‘klassieke vorm’ van meten, zoals uitgevoerd door het CBS. Het CBS komt met diverse varianten, zoals landelijke en regionale monitoren, waar uiteenlopende hoeveelheden indicatoren aan ten grondslag liggen. Voor de landelijke monitor ‘hier en nu’ zijn dat er 28, voor de regionale monitoren zijn het er 33. Uitkomsten worden in 8 hoofdthema’s weergegeven. Er is ook een meetvorm die compacter is, namelijk die wordt uitgevoerd door Raboresearch in combinatie met de Universiteit Utrecht. Zij werken met één indexcijfer als uitkomst, waarbij gebruik gemaakt is van 11 indicatoren die worden samengesmolten. Dit levert steeds concrete meetresultaten op die naar tijd en plaats te vergelijken zijn, net als het bruto binnenlands product. Discussie wordt hierbij wel gevoerd over de mate waarin de gekozen indicatoren het hele brede welvaartsveld afdekt. Op de derde plaats zien we ook brede welvaartmetingen (vooral in de regio) met een inwonersgericht karakter. De brede welvaartmonitor is in die gevallen vooral ook gebaseerd op uitkomsten van inwonerspeilingen, met specifieke vragen aan bewoners wat zij belangrijk vinden op het gebied van brede welvaart. Dit soort metingen hebben niet een vaste vorm en zijn daarmee ook onderling (nog) niet helemaal vergelijkbaar. Tenslotte moeten nog de regio-deal metingen genoemd worden, uitgevoerd door het PBL. Hierin worden effecten van de regiodeals gekoppeld aan brede welvaartindicatoren. Inmiddels raakt de vraag naar brede welvaartsmodellen ook verder uitgewaaierd dan waar het gaat om het maken van monitoren. Zo doen bijvoorbeeld CPB, PBL en SCP in 2022 tezamen een oproep om brede welvaart te verankeren in de begrotingssystematiek en de Raad voor Leefomgeving en infrastructuur heeft in 2024 een rapport opgesteld over de implementatie van brede welvaart binnen beleidsvorming ‘Waardevol regeren: sturen op brede welvaart’.
Voor- en nadelen van veel soorten metingen
Het feit dat er veel verschillende soorten monitoren worden ontwikkeld heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat er steeds meer keus is die past bij verschillende situaties. Bijvoorbeeld als het gaat om internationale vergelijkingen, landelijke ontwikkelingen, regio’s, grote bedrijven, gemeenten. Voor al deze soorten belanghebbenden zijn inmiddels wel metingen verricht, die voor de afzonderlijke doelgroepen bruikbaar zijn. Het nadeel is dat de metingen onderling niet (geheel) op elkaar aansluiten. Dus er kan theoretisch tegenspraak zitten in de brede welvaarts-uitkomsten betreffende één bepaald gebied. Dat hangt af van de indicatoren die als uitgangspunt zijn genomen en/of de mate waarin hier gewicht aan wordt toegekend.
Welk soort meting ook wordt gebruikt, het idee is dat er na verloop van tijd opnieuw gemeten wordt op eenzelfde manier, en dat gevonden verschillen iets zeggen over de ontwikkeling van brede welvaart in de tijd. Omdat een brede welvaartmeting vaak verschillende aspecten bevat (bijvoorbeeld wordt er gekeken naar fysieke leefomgeving, welzijn van inwoners en ontwikkelingen in de CO2-uitstoot) is het veelvoorkomend dat er op bepaalde gebieden wel vooruitgang geconstateerd wordt en op andere niet. In dat geval is het moeilijk om een eindoordeel te geven over de ontwikkeling van brede welvaart als totaal. Dit kan als lastig worden ervaren omdat het in de volle breedte eerder normatieve discussie aanjaagt, dan eenvoudig oplost. Brede welvaart creëert (per definitie) veel ruimte voor diversiteit in behoeften en waarden. Dat vormt een van de meest essentiële onderdelen van het concept.
Meerwaarde van dialoog voeren over brede welvaart
Dat het universeel meten van brede welvaart nu nog niet zo eenvoudig is, betekent uiteraard niet dat werken aan brede welvaart daarmee minder waardevol zou zijn. Integendeel, is het volgens ons juist van groot belang dat de dialoog gevoerd blijft worden over brede welvaart en de inspanningen om brede welvaart te realiseren worden versterkt. Hoe kunnen brede welvaartsmetingen hierbij van nut zijn en wat zijn mogelijke valkuilen?
Brede welvaartsmetingen geven houvast over grote ontwikkelingen
Metingen van bijvoorbeeld het CBS geven houvast en richtinggevoel ten aanzien van grote, langjarige ontwikkelingen. Zo blijkt uit de hier genoemde rapportage dat ‘de omvang van de natuurlijke ruimte afneemt en de kwaliteit van de ecosystemen verslechtert’, ‘na jarenlange verbetering, de veiligheid stabiel is geworden’ en dat ‘de druk op toekomstige brede welvaart geleidelijk wordt opgevoerd door vergrijzing, verstedelijking, migratie en andere lange termijn ontwikkelingen’. Op deze manier worden we alert gemaakt op waar we als samenleving in de volle breedte naar toe groeien of op stagneren.
Brede welvaartsmetingen geven gevoel bij de complexiteit van de opgaven
Doordat brede welvaartsmetingen per definitie meerdere domeinen omvatten (zoals welzijn in het persoonlijk leven, welzijn in het samenleven, economische en materiële welvaart en duurzame omgang met de natuur) dwingt het gebruikers zich te realiseren dat het versterken van één van de domeinen, niet automatisch betekent dat andere domeinen ook versterkt raken. Vanuit brede welvaartsperspectief is het basisuitgangspunt dat alle vier de domeinen juist in samenhang met elkaar winst boeken. In de toekomst verwachten we daarnaast dat er steeds preciezere informatie zal komen over klimaatgerelateerde effecten van beleid (footprints) en consequenties van beleid voor andere gemeenten, regio’s of landen. Dit alles rekt de ‘scope’ op van beleid maken en verdiept de discussies hieromheen.
Brede welvaartsmetingen lenen zich voor scherp krijgen van eigen positie
Uitkomsten uit brede welvaartsmetingen op bijvoorbeeld regionaal of stedelijk niveau laten zien in hoeverre er op deelgebieden een gunstiger of ongunstiger resultaat is ten opzichte van Nederland gemiddeld. Bijvoorbeeld is de gezondheidsscore in de ene provincie lager dan in de andere. Afhankelijk hiervan kan (desgewenst) geprioriteerd worden voor toekomstig beleid. Gewaarschuwd moet worden dat, hoe kleiner het schaalniveau waarop brede welvaart wordt gemeten (landelijk, provinciaal of gemeentelijk) hoe moeilijker het is om tot passende interventies te komen of te ‘repareren’ op tekorten op korte termijn. Een gemeente waar bijvoorbeeld relatief veel ouderen wonen, kan te maken hebben met meer gezondheidsproblemen onder haar inwoners dan een gemeente met een heel jonge populatie. Dit is niet iets dat zomaar veranderd kan worden. Ook heeft bijvoorbeeld een sterk verstedelijkte gemeente met (bijna) volledige bebouwing minder directe mogelijkheden om nieuwe natuur aan te leggen dan een minder verstedelijkte gemeente. Gemeenten hebben dus vaak maar beperkte directe ‘slagkracht’ om te handelen richting meer brede welvaart. Op landelijk of provinciaal niveau zijn er theoretisch meer mogelijkheden om sturend te opereren.
Brede welvaartsmetingen dagen uit te verdiepen in belevingswereld van tegenstanders nieuw beleid
Een belangrijke nieuwe trend in brede welvaartsmonitoring (in 2024) is de uitdaging om ‘te verdiepen’ op de belevingswereld van diegenen die met nieuw (overheids)beleid mogelijk in de knel komen. We zien dit onder andere terug in het programma brede welvaart dat is opgezet door Tilburg University. In hun positionpaper wordt gesteld dat brede welvaart de opdracht omvat om zowel ‘ecologische, economische als sociale aspecten gelijktijdig mee te nemen in de koers naar een toekomstbestendige wereld’. Vanuit mens-perspectief bezien, zo stellen zij, is zichtbaar dat niet iedereen zonder meer mee kan bewegen in de verschillende transities die gericht zijn op duurzaamheid. Er moeten, om duurzaamheid te bevorderen, altijd keuzes gemaakt worden die groepen inwoners ten diepste kunnen raken, zoals ook blijkt uit bijvoorbeeld recente boerenprotesten en bewegingen die zich keren tegen plaatsing van windmolens. De vraag is hoe je juist ook deze ‘tegen-perspectieven’ meeneemt in een brede welvaarts-politiek. Anders gezegd: hoe zorg je er – tijdig – voor dat nieuwe ontwikkelingen niet specifiek alleen ten goede komen aan inwoners die hier ‘vóór’ zijn, maar dat er ook oog is voor degenen die geraakt kunnen worden.
In aansluiting hierop wordt er in een recente SCP-studie ‘Koersen op kwaliteit van de samenleving’ ingegaan op de tweespalt die er is tussen mensen met ‘meer hulpbronnen’ (de welgestelden) en met ‘minder hulpbronnen’ (de minder-gestelden) ten aanzien van klimaatbeleid van de regering. De eerstgenoemden vinden bijvoorbeeld vaker dat de regering te weinig doet tegen klimaatverandering, ten opzichte van de laatstgenoemden die juist vaker vinden dat de regering te veel doet. Zij kunnen dan ook het vaakst ‘boos zijn over de prioriteit van klimaat boven problemen die zij als prangend ervaren’. Het SCP benoemt daarbij het risico dat verduurzamingsbeleid onbedoeld ook ongelijkheden in de samenleving kan vergroten. Het is volgens deze deskundigen van groot belang dat deze mechanismen herkend worden en kunnen worden doorbroken. ‘Het is van belang om keuzes voor beleid te motiveren vanuit het perspectief van brede welvaart, waarbij naast economische ook ecologische en sociaal-maatschappelijke consequenties worden meegenomen’.
Valkuil: brede welvaart is niet hetzelfde als behoefte aan een geëgaliseerde samenleving
Ten onrechte zou kunnen worden verondersteld dat vanuit het brede welvaartsperspectief het uiteindelijke streven is om alle gemeenten, regio’s, provincies en landen naar eenzelfde model te ‘kneden’. Dat ieder gebied uiteindelijk eenzelfde brede welvaartsprofiel laat zien. Dit zou betekenen dat specifieke gunstige karakteristieken en krachtenvelden van een gebied ‘geofferd’ worden voor eenvormigheid. Iets dergelijks is noch mogelijk, noch wenselijk. Kijken we naar gemeenten, dan zien we grote verschillen tussen populaties waar het gaat om opleidingsniveaus, gemiddelde leeftijd, mate van maatschappelijke participatie en dergelijke. Deze verschillen zijn nooit ‘recht te trekken’, evenmin de verschillen in natuurlijk kapitaal (zoals aandeel landbouwgrond, rivieren en bosgebied) en economisch kapitaal (aanwezigheid van specifieke soorten bedrijvigheid). De ‘maakbaarheid’ van brede welvaart ligt dus niet in het egaliseren van alle gemeenten of regio’s, maar in het vinden van een goede balans tussen de vier hoofddomeinen onderling.